3 september 2007
Ooit wilde ik ingenieur worden. Precies twintig jaar geleden meldde ik me hier in Delft als eerstejaars student Industrieel Ontwerpen. Maar het werd geen succes, de studie interesseerde me niet. Na een half jaar stopte ik, waarna ik drie maanden op reis ging door Afrika en het Midden Oosten. Voor het eerst in mijn leven was ik buiten Europa. Tijdens deze reis raakte ik zo gefascineerd door de vraag waarom het leven daar zo totaal anders was dan in Nederland, dat ik besloot om een heel nieuwe weg in te slaan. Ik ging geschiedenis studeren, met als specialisaties Islam en Afrika.
Tijdens mijn studie ging ik jaarlijks meerdere malen naar Afrika. Wat mij gedurende mijn eerste reizen vooral verbaasde was dat de armoede er veel minder erg was dan ik me had voorgesteld. Ik kende de beelden van hongerende mensen in ellendige omstandigheden die de media en hulporganisaties als Oxfam Novib ons voorschotelen, maar de werkelijkheid bleek bijna overal heel anders. De meeste Afrikanen die ik ontmoette hadden genoeg te eten. Ook viel me op dat er zoveel auto’s waren. Blijkbaar waren er behoorlijk wat Afrikanen die daar geld voor hadden.
Natuurlijk is er in Afrika armoede, maar echt schrijnende situaties kom ik niet vaak tegen. Met uitzondering van een paar oorlogsgebieden gaat het dagelijks leven op de meeste plaatsen rustig zijn gang. Mensen gaan naar hun werk, naar de disco, en vieren huwelijken. Het klopt dat veel Afrikanen leven zonder stromend water en elektriciteit, maar desondanks slagen ze er meestal redelijk in om rond te komen. Echt bittere armoede, zoals in India, is zeldzaam.
Sinds mijn afstuderen in 1994 werk ik als freelance journalist, voor onder meer NRC Handelsblad en Elsevier. Ook schrijf ik boeken. Ongeveer drie keer per jaar ga ik een maand lang op reis, meestal door Noord en West-Afrika. Landen als Libië, Nigeria, Soedan, Mali en Algerije heb ik talloze malen bezocht. Meestal probeer ik te zoeken naar verassende onderwerpen, die doorgaans het nieuws niet halen, zoals de opkomende industriële revolutie in Nigeria, toerisme in Soedan en de vergroening van de Sahara.
Een van mijn terugkerende thema’s is wat Afrikanen van blanken vinden. Dat is een belangrijke vraag waar in Nederland en andere westerse landen opmerkelijk weinig aandacht voor is. Er is ontzettend veel geschreven over hoe blanken in het verleden dachten over Afrikanen, maar over wat Afrikanen vinden van blanken is nauwelijks iets te vinden. Als je goed wilt samenwerken met Afrikanen is het belangrijk je te verdiepen in de manier waarop zij tegen je aankijken.
Duurzaamheid is de afgelopen jaren het modewoord in de hulpverlening aan Afrika. Zelf vind ik het nogal een vaag begrip. Wat wordt er met duurzaamheid bedoeld? Volgens mij hanteert bijna iedereen een andere definitie, en vult die in op de manier die hem of haar het beste uitkomt. Ik kies hier voor de volgende betekenis van duurzame hulp: effectief armoede bestrijden op een milieuvriendelijke manier.
Een van de belangrijkste voorwaarden waar duurzame hulp naar mijn mening aan moet voldoen is dat Afrikanen de leiding nemen en zelf projecten uitvoeren. Hoe meer westerse bemoeienis, hoe minder duurzaam een project. En dan moet die leiding niet alleen in naam in handen zijn van Afrikanen, zoals bij een Zuid-Soedanese krant gesteund door de Nederlandse hulporganisatie ICCO die ik laatst bezocht. In de colofon en projectbeschrijvingen stonden alleen maar Soedanese namen, maar toen ik de redactie bezocht, bleek dat in werkelijkheid een blanke Nederlander de leiding had. Hij gaf zo paternalistisch leiding, dat een paar weken later grote ruzie ontstond waarna de Nederlander halsoverkop naar Nederland vluchtte.
Als de term duurzaamheid valt, valt ook vaak het woord eerlijk. Dat Nederlandse bedrijven massaal zuivelproducten exporteren naar West-Afrika is daarom geen duurzame vorm van samenwerking. Nederlandse boeren worden immers op grote schaal gesubsidieerd door de overheid en de Europese Unie. Dat Nederlandse zuivelproducten vervolgens in Afrika verkocht worden is een vorm van oneerlijke concurrentie die Afrikaanse veehouders, die geen subsidie krijgen, kapot maakt.
Ander punt: is het duurzaam als een westers bedrijf in Afrika investeert? Neem bijvoorbeeld Heineken dat op talloze plaatsen in Afrika brouwerijen heeft neergezet. Van de ene kant zou je investeren in Afrika duurzaam kunnen noemen, omdat een bedrijf ter plekke werkgelegenheid en economische ontwikkeling genereert. Van de andere kant is industrie per definitie vervuilend. Zijn investeringen van Heineken alleen duurzaam als het bedrijf de meest milieuvriendelijke technieken toepast, of is investeren in Afrika op zichzelf ook al duurzaam?
En dan is er nog de discussie of het überhaupt wel rechtvaardig is om aan investeringen en projecten in Afrika de eis te stellen dat ze milieuvriendelijk zijn. Zolang relatief veel mensen in Afrika onder de armoedegrens leven dient dat probleem misschien wel prioriteit te krijgen. Dat wij ons in het westen druk maken om het milieu is een luxe. Duurzaamheid kost geld. Door minder duurzaam te zijn kun je wellicht geld besparen, waarmee in Afrika levens gered kunnen worden. Hoort daar niet onze eerste aandacht te liggen?
Afrikanen hebben zo langzamerhand heel goed in de gaten dat duurzaamheid een westers modewoord is. Ze gebruiken het voortdurend omdat ze weten dat hulporganisaties het graag horen. Westerse donoren voeren immers het liefst duurzame projecten uit, waar de betreffende Afrikaan misschien een betaalde baan kan krijgen. Hulporganisaties nemen liever iemand in dienst die hun ideeën steunt dan iemand die openlijk en pleidooi houdt voor polygamie of roept dat hij wil dat zijn vrouw zoveel mogelijk kinderen baart.
Hoe Afrikanen begrippen als milieu en duurzaamheid misbruiken is goed te zien bij de taferelen rondom Shell in Nigeria. Ongeveer vijftien jaar geleden begon de bevolking in de Niger-delta, waar het grootste deel van de Nigeriaanse olie wordt gewonnen, steeds luider te klagen dat ze nauwelijks profiteerde van de inkomsten uit de olie-export. Bijna al het geld verdween volgens hen in de zakken van de Nigeriaanse machthebbers en de oliemaatschappijen. Terwijl die dure villa’s hebben wonen de mensen in de delta bijna allemaal in schamele rieten hutten.
Nigeriaanse activisten probeerden internationaal aandacht te krijgen voor hun zaak. Maar hun verwijt dat de regering corrupt was, kreeg in het westen weinig aandacht. Pas toen ze besloten om het milieu in de strijd te gooien veranderde dat. De beschuldiging dat Shell het milieu ernstige schade toebracht door olielekkages zorgde ervoor dat organisaties als Milieudefensie en Greenpeace in actie kwamen. Schade aan het milieu en te weinig duurzaamheid deden het bij het grote publiek in Europa en Amerika beter dan het zoveelste bericht over corruptie in Afrika.
Opmerkelijk genoeg is in Nigeria zelf nauwelijks aandacht voor milieu en duurzaamheid. Als de olie van auto’s wordt ververst laten garagisten de oude olie gewoon weglopen in de goot. Nergens is een centraal inzamelingssysteem om afgewerkte olie op een milieuvriendelijke manier te verwerken. Dat er geen oprechte milieu-interesse is, blijkt ook uit de gewoonte van mensen in de Niger-delta om oliepijpleidingen bewust lek te steken, om daarna Shell te kunnen beschuldigen van nalatig onderhoud.
De grootste fout die Shell maakte was dat ze de activisten tevreden probeerde te stellen door overal in de Niger-delta scholen, ziekenhuizen en waterleidingsystemen te bouwen. Ook werden gratis speedboten uitgedeeld. Op die manier hoopte Shell dat de activisten hun protesten zouden staken. Het effect was tegengesteld. Doordat de lokale bevolking het idee kreeg dat terreur loont, nam het geweld alleen maar toe. Mede door toedoen van Shell is de situatie in Nigeria zo uit de hand gelopen.
Dit voorbeeld roept natuurlijk de vraag op: hoe moet het dan wel? In het geval van Shell is, denk ik, het antwoord simpel. Shell moet doen waar het goed in is: olie winnen op een manier die het milieu zo min mogelijk schaadt. Maar Shell moet zich niet bemoeien met ontwikkelingsprojecten. Behalve dat Shell hulp gebruikt als wisselgeld gaat de oliemaatschappij ook vaak amateuristisch te werk, wat onder meer blijkt uit ziekenhuizen zonder artsen en scholen zonder leraren die je overal in de Niger-delta tegenkomt.
Het basisprincipe bij het starten van hulpprojecten dient te zijn dat ze na verloop van tijd zichzelf financieel in stand houden. In noodgevallen kan gratis hulp uitgedeeld worden, maar als de situatie verbetert moet daar zo snel mogelijk een einde aan komen. Teveel gratis voedselhulp maakt lokale boeren kapot, omdat die hun producten niet meer voor een normale prijs kwijt kunnen. Te veel gratis medische zorg heeft als gevolg dat de lokale gezondheidszorg, zover die bestaat, in elkaar stort.
Een winstoogmerk helpt enorm om een project te laten slagen. Goed voorbeeld is de fabriek om gepasteuriseerde kamelenmelk te maken die ruim tien jaar geleden door een Britse vrouw in Mauritanië werd opgezet. Na een paar jaar bleek de vraag zo groot dat een lokale Mauritaanse ondernemer het voorbeeld volgde en ook zo’n fabriek begon. Dat is succesvolle hulp. Nomaden, doorgaans de armste bevolkingsgroepen in West-Afrika, hebben een extra inkomen doordat elke ochtend melkwagen van de fabriek in de buurt van hun kampement verschijnen. En het Britse project stimuleerde industrialisering.
Het succes van de waterpiramide, die studenten uit Delft in Gambia hebben opgezet, staat of valt volgens mij bij de vraag of het lukt er een succesvol commercieel bedrijf van te maken. Als het lukt om het water, dat gezuiverd wordt door middel van destillatie, in een flitsende verpakking tegen een betaalbare prijs in de winkels te krijgen, ontstaan er vanzelf Gambianen die denken: dat kan ik ook. Belangrijk is dat ze er eigen geld in investeren, zodat je zeker weet dat ze er in geloven.
De gebruikte techniek mag niet te ingewikkeld zijn. Met waterpompen gaat vaak veel mis omdat ze na verloop van tijd kapot gaan, waarna niemand weet hoe ze te repareren. De organisatie die de pomp heeft aangelegd is meestal al lang weer vertrokken. Onderdelen zijn nergens te krijgen, of stiekem verkocht door degene die ze zou beheren. Vandaar dat het veelal beter is om gewoon het traditionele systeem, water met een touw en een emmer uit een put takelen, in stand te houden. Het kost wat meer spierkracht, maar een gebroken touw is eenvoudiger te vervangen dan een onderdeel van een kapotte pomp. Als het simpel kan, doe het dan simpel. Dat is het duurzaamst.
Daarmee kom ik op het laatste thema van mijn betoog. Welke karaktertrekken moet een ingenieur hebben om goed en duurzaam te kunnen functioneren? In de eerste plaats moet een ingenieur die een bijdrage wil leveren aan de ontwikkeling van Afrika goed kunnen luisteren en oprecht geïnteresseerd zijn in wat Afrikanen drijft. Ga voor je aan het werk gaat vooral eerst een maand met het openbaar vervoer op reis door Afrika. Dat helpt om een heleboel vooroordelen kwijt te raken.
Want hoe je het ook wendt of keert, feit is dat Afrikanen vaak heel anders redeneren en denken dan wij in Nederland. Dat heeft niets met racisme te maken, maar alles met cultuur. Afrikanen die in Nederland opgroeien zijn al snel echte Nederlanders, net zoals Nederlanders die lang in Afrika wonen langzaam maar zeker Afrikaniseren.
Een van de grote verschillen, die mij persoonlijk altijd weer treffen, is dat Afrikanen het niet zo nauw nemen met veiligheid. Laatst maakte ik het nog mee in Mali, toen de stuurinrichting van de bush-taxi het begaf en we rechts de berm in vlogen terwijl de bestuurder verwoed aan het stuurwiel naar links draaide. Gelukkig raakte er niemand gewond. Toen de bestuurder, die tevens mecanicien was, de auto wilde repareren bleek dat hij twee stukken van de stuurinrichting aan elkaar had gebonden met een stuk oude binnenband. De bout die daar eigenlijk hoorde was hij kwijtgeraakt, waarna hij het op deze manier had opgelost.
Een andere vreemde eigenschap van Afrikanen is leedvermaak. Ik weet nog goed dat ik een paar jaar geleden in Nigeria een vrouw zag uitglijden in de modder, waarna ze languit in een plas water terecht kwam. In plaats van te hulp te schieten, begonnen bijna alle omstanders hard te lachen. Dit soort gebrek aan sociaal gevoel zie je ook op andere plaatsen. Afrikanen voelen zich, scherp gezegd, alleen verantwoordelijk voor hun directe familie, en in het verlengde daarvan hun eigen etnische groep. De belangen van andere landgenoten kan ze vaak weinig schelen.
Als ingenieur in Afrika moet je met dit soort zaken kunnen omgaan. En je moet het leuk en fascinerend vinden om te ontdekken waar die karaktertrekken vandaan komen. Als je je enorm stoort aan leedvermaak, denk ik, dat je beter niet naar Afrika kunt gaan. Je zult moeten accepteren dat sommige zaken anders zijn dan in Nederland. Krampachtig proberen Afrikanen te veranderen heeft geen zin, dat leidt al snel tot conflicten. Om duurzaam te zijn, moet jij je aanpassen aan Afrika, de Afrikanen niet aan jou. Wellicht kun je wat kleine dingen veranderen, maar stel je eisen niet te hoog. Dat leidt alleen maar tot frustratie.
Plaats een reactie
Nog geen reacties.
Geef een reactie