Esquire – maart 2005

MET EEN OUDE DUITSER DOOR DE SAHARA

Tweedehands auto’s uit Europa zijn in West-Afrika het dubbele waard. Al tientallen jaren rijden Europese toeristen dwars door de Sahara naar landen als Mali en Mauritanië. Vooral Mercedes is populair. Maar de concurrentie neemt toe, want ook Marokkanen hebben de trans-Sahara-autohandel ontdekt. In het spoor van de Mercedestrail naar Afrika. 6000 kilometer zon, woestijn en zee.

Door Gerbert van der Aa

Onder de auto hoor ik een bonkend geluid. Toen ik gisteren een proefrit maakte met de 17 jaar oude Mercedes viel dat niet op, maar wel nu ik met 120 kilometer per uur over de snelweg zoef. ‘Een Mercedes kan niet stuk’, had de medewerker van autohandel Drijber in Hoogeveen gezegd. ‘Hij blijft onder bijna alle omstandigheden rijden.’ Als ik vaart minder verdwijnt het geluid, om weer terug te keren als ik accelereer. Een inspectie op een parkeerplaats levert niets op. Heb ik 1100 euro betaald voor een wrak, of maak ik me druk om niets?

Ik ben met de Mercedes onderweg naar Afrika. Via Frankrijk, Spanje, Marokko en de Westelijke Sahara wil ik lang de kust van Atlantische Oceaan naar Mauritanië rijden. Op de eerste 5500 kilometer ligt asfalt. Daarna, in Mauritanië, begint 500 kilometer zand. Aan het eind van de reis hoop ik de auto met winst te verkopen, als het een beetje meezit kan ik er in Afrika het twee tot driedubbele voor vangen. Voorwaarde is wel dat de auto onderweg niet kapotgaat, want dan zal er van de winst weinig overblijven.

De Mercedes, een diesel van het type 190, lijkt in redelijke staat. Behalve het bonkende geluid kan ik geen andere mankementen ontdekken. Hij zit goed in de lak, de bandjes zijn prima. Zelfs de APK is nog een paar maanden geldig. Maar wat te doen met dat bonkende geluid? Naar een garage, of gewoon doorrijden? Ik besluit tot het laatste. Misschien heeft de verkoper uit Hoogeveen wel gelijk en kan een Mercedes echt niet kapot, ook al maakt hij rare geluiden. En anders kan ik hem onderweg altijd nog laten maken. In Marokko zijn mecaniciëns stukken goedkoper. Verstand van Mercedes hebben ze vast ook, want bijna iedereen rijdt daar in dat merk.

Al vijftien jaar lang rijd ik gemiddeld eens per jaar in een oude personenauto naar Afrika. Vijf verschillende trans-Sahararoute’s heb ik inmiddels bereisd. Meestal met vrienden, soms alleen. Het begon eind jaren tachtig toen ik nog een arme student was. In de Lonely Planet reisgids las ik over handel in tweedehands auto’s, die vanuit Europa dwars door de Sahara naar West-Afrika werden gereden. Als alles goed ging had je een gratis vakantie. Een four wheel drive was geen optie, dat zou veel te makkelijk zijn. Bovendien waren de winstmarges kleiner. De beelden van de woestijnrally Parijs-Dakar, waar auto’s over zandduinen scheurden, wakkerden het enthousiasme aan.

De eerste reis, met een oude Peugeot 505, ging behoorlijk mis. Talloze mankementen onderweg kostten veel geld en de verkoop ging ronduit slecht. Veel meer dan ik in Nederland betaald had, kreeg ik niet voor de 505. De tweede keer ging het al een stuk beter. Ik had meer geluk en wist inmiddels wat ik wel en niet moest doen, waardoor het inderdaad lukte er een gratis vakantie uit te slepen. Daarna waren de successen wisselend. Soms winst, soms verlies. Wel is inmiddels duidelijk dat een Mercedes de beste perspectieven biedt, gewoon omdat ze degelijk zijn en mede daardoor in Afrika veruit het populairst. Met andere merken waag ik me niet meer in de woestijn.

Slechts een keer ging het goed fout. In de zomer van 1992 was ik samen met een vriend in twee auto’s onderweg naar Mali, toen midden in de woestijn ineens vier gesluierde mannen met kalashnikovs opdoken. Ze schoten een keer in de lucht, waardoor het verstandig leek te stoppen. Nadat de mannen ons naar een beschutte plek hadden gereden werden onze spullen uitgepakt. Een van de bandieten maakte in de tussentijd een bordje rijst voor ons. ’s Avonds werden we netjes afgezet in de buurt van een bewoonde oase. Zonder auto en zonder geld, maar wel met een fles water. De gebeurtenis was het begin van mijn journalistenbestaan. ‘Overval in de woestijn,’ was de kop boven het verhaal.

‘Ben je op weg naar Mauritanië?’, vraagt Mustafa, een Nederlandse Marokkaan die in de Spaanse havenplaats Algeçiras op de boot naar Marokko wacht. Mustafa heeft net als ik een oude Mercedes die naar West-Afrika gaat. Het verschil is dat hij de auto al in Marokko overdraagt aan de nieuwe eigenaar. ‘Ik heb geen zin om door het zand te rijden’, zegt Mustafa. ‘Die Mauritaniërs komen maar naar Marokko.’ Bovendien heeft Mauritanië niet zo’n goede reputatie in Marokko. ‘Als het om zaken gaat, proberen ze je van alle kanten op te lichten’, zegt Mustafa. Marokkanen zeggen wel eens dat je in Mauritanië moet oppassen voor vossen. En dan bedoelen ze geen dieren, maar menselijke vossen.

Ik ben nu bijna 48 uur onderweg. Vanuit Nederland ben ik in een ruk naar de Spaanse grens gereden. Daar heb ik de auto langs de weg geparkeerd en op de achterbank geslapen. Het bonkende geluid is er nog steeds. Soms denk ik dat het de afgelopen dagen erger is geworden, maar meteen daarna probeer ik mezelf wijs te maken dat het wel meevalt. Telkens als ik aan het bonken denk, word ik een beetje zenuwachtig, een tik waar ik op al mijn reizen last van heb. Voor de rest doet de auto het prima. Hij verbruikt geen olie en met een liter diesel leg ik gemiddeld 17 kilometer af. Alleen de topsnelheid is wat laag, veel meer dan 140 uur haal ik niet.

De formaliteiten op de Marokkaanse grens verlopen soepel. Een visum is niet nodig. Van corrupte douaniers, waarover je wel eens in de krant leest, heb ik geen last. Waarschijnlijk komt het omdat ik buitenlander ben. Marokko wil graag het toerisme promoten, dus krijgen politieagenten en douaniers de instructie bezoekers met alle egards te behandelen. Vandaar ook dat toeristen in Marokko niet bang hoeven te zijn dat ze een boete krijgen voor te snel rijden, een buitenlandse bezoeker krijgt na aanhouding hooguit een waarschuwing.

Vlak na de grens begint het gebied waar de Marokkaanse hasj vandaan komt. Dit keer rijd ik er aan de westkant omheen, dat is wel zo ontspannen. Toen ik er vier jaar geleden dwars doorheen reed, was dat niet echt genieten. Vanuit het plaatsje Chefchouen nam ik de weg die de bergen inslingert richting Ketama. Negentig kilometer lang haarspeldbochten, met langs de kant van de weg mannen en vrouwen op ezels. Hoe hoger ik de bergen inreed hoe meer wietplanten. Soms lagen de plantages direct langs de weg, soms ver in de diepte, makkelijk te herkennen aan de felgroene kleur.

Leuk om hier eens doorheen te rijden, dacht ik de eerste paar kilometer. Totdat er ineens een auto vol Marokkanen toeterend naast mij kwam rijden. Door het raam lieten ze grote blokken hasj zien, die ze wilden verkopen. Mijn ontkennend hoofdschudden had geen effect. Minutenlang bleven ze toeterend om me heen rijden, halsbrekende manoeuvres uithalend als er een tegenligger aankwam. Soms gingen ze voorbij en  stopten voor me langs de kant van de weg, in de hoop dat ik ook zou stoppen. In de dorpjes onderweg riepen opgeschoten jongens voortdurend psssst, psssst om de aandacht te trekken. Ook zij hadden blokken hasj te koop.

In Ketama, een klein stadje omgeven door bossen, stopte ik om wat te eten. In een mum van tijd was de auto omringd door Marokkaanse hasjverkopers. Toen ik probeerde duidelijk te maken dat ik geen drugs wilde, keken ze me verbaasd aan. Iedere buitenlander die naar Ketama komt, was hier toch om hasj te kopen? Bovendien zouden ze ervoor zorgen dat de smokkelwaar goed verstopt werd in mijn Mercedes, geheime bergplaatsen genoeg. Meer en meer Marokkanen kwamen om mee heen staan. Snel besloot ik weer in de auto te stappen en weg te rijden, voordat het echt uit de hand zou lopen. Uiteindelijk reed ik zonder grote ongelukken het hasjgebied weer uit.

Bij het plaatsje Bir Guendouz, 80 kilometer voor de grens met Mauritanië, is voorlopig het laatste tankstation. Op de grens houdt het asfalt op en begint de 500 kilometer lange piste naar de Mauritaanse hoofdstad Nouakchott. Ik gooi de tank vol, en vul twee jerrycans met water. Want waterputten zijn er voorlopig ook niet meer. De woestijn loopt hier direct over in de Atlantische Oceaan, even verderop is een visserdorp. In het café-restaurant naast het tankstation bestel ik een lekker gebakken visje, met een kopje koffie toe. Ook sla ik brood en drie pakken macaroni in voor onderweg.

In Mauritanië begint het echte Afrika. Dus moet op de grens betaald worden. ‘Je kunt kiezen’, zegt de douanier, die kantoor houdt in een hut gemaakt van stukken steen en afvalhout. ‘Het normale tarief is 10 euro. Maar als je 20 euro betaalt mag je verder zonder dat ik je bagage controleer.’ Omdat sterke drank in het islamitische Mauritanië is verboden, hebben veel reizigers alcohol in hun auto verstopt. De douaniers weten dat en proberen er een slaatje uit te slaan. Geld is belangrijker dan de geboden uit de Koran. Ook ik heb een paar flessen wijn bij me. Dus betaal ik 20 euro.

In de omgeving van de grenspost liggen landmijnen, een overblijfsel uit de oorlog tussen Marokko en de bevrijdingsbeweging Polisario. Zolang je de sporen in het zand volgt, kan er volgens de douaniers weinig mis gaan. Wat er kan gebeuren als je dat advies in de wind slaat bleek in 1996, toen twee Fransen gedood werden na een botsing met een explosief. Het wrak van hun auto ligt er nog steeds, honderd meter van de grenspost. Er staat een geel bord bij met de tekst ‘danger’. Slachtoffers zijn er sindsdien niet meer gevallen.

Direct na de grens blijft de Mercedes steken in het mulle zand. In de kofferbak heb ik voor dit soort problemen een paar planken liggen. Na zand te hebben weggeschept, leg ik de planken onder de wielen. Rollend over het hout, dat er voor zorgt dat de auto minder makkelijk wegzakt, komt de Mercedes weer los. Om meteen daarna weer weg te zakken. Gelukkig heb ik op de grens een Nederlands stel met een Landrover ontmoet. Zij rijden achter mij en bieden aan me met hun sleepkabel los te trekken.

Graven en duwen hoort bij autorijden in de woestijn. De truc is om de banden wat leeg te laten lopen, zodat je minder makkelijk wegzakt. Een andere truc is de snelheid op te voeren op gedeeltes waar het zand mul is. Maar dat werkt niet altijd. Toen ik vijf jaar geleden in een Mercedes van Libië naar Tsjaad reed, kwam ik soms wel twintig keer per dag vast te zitten, hoeveel lucht ik ook uit de banden liet ontsnappen en hoe hard ik ook reed. De enige oplossing was plankjes leggen en verleggen, soms wel honderden meters lang. De lokale gids die we hadden meegenomen om de weg te wijzen, weigerde te helpen. ‘Ah travail – ah werk’, zei hij elke keer, om daarna in de schaduw van een palmboom te gaan wachten totdat de auto weer los was.

Een gevaar van grote snelheden is dat je keien in het zand soms over het hoofd ziet. Op de tocht door Tsjaad knalde ik zo hard op een steen dat er een gat in het oliecarter sloeg. Einde van de reis, ging het door me heen. Totdat ik bedacht dat het gat misschien te dichten zou zijn met de polyesterplamuur waarmee ik een paar roestgaten in de carrosserie had dichtgesmeerd. Wonder boven wonder werkte het nog ook. Daarna reed ik met de Mercedes nog tweeduizend kilometer door zand en keien, zonder dat hij kapot ging.

Andere reizigers hadden minder geluk. Overal in de Sahara zie je langs de piste wrakken liggen van auto’s die het niet haalden. In het zuiden van Algerije zijn het er over een lengte van een kilometer ten minste vijftig. Provisorisch repareren is lang niet altijd mogelijk, onderdelen halen in de bewoonde wereld kan soms weken duren. Mij is het gelukkig nooit overkomen. Twee keer ging de auto zo ernstig kapot dat ik niet verder kon rijden. Maar beide keren gebeurde dat op minder dan vijf kilometer van een goede garage.

Na een nacht in de woestijn, waar ik slaap onder de blote hemel, rijd ik de volgende dag verder. Samen met het Nederlandse stel in de Landrover. Voor de veiligheid, zodat we niet omkomen van de dorst als een van de auto’s kapot gaat. Want dat is al heel wat toeristen overkomen. Niet zo heel lang gelrden kwamen twee Nederlanders in de Namibische woestijn om van de dorst. Ook Afrikanen zelf overkomt het. Bijna elk jaar worden in de Sahara kapotte auto’s ontdekt met daarom heen een aantal uitgedroogde lichamen.

De piste loopt niet direct langs de kust, maar een paar kilometer landinwaarts. Dicht bij het strand is het zand te mul. Alleen de vochtige lucht herinnert eraan dat de zee dichtbij is. Het eerste stuk gaat over een golvend terrein met keien. Daarna zijn er zandvlaktes, waar de Mercedes snelheden haalt van 100 kilometer per uur. Ik voel me een echte rally-coureur. Als ik een kleine ruk geef aan het stuur, schiet de achterkant van de wagen weg en ga ik slippend door de bocht.

Ik navigeer met een satellietnavigatiesysteem. De coördinaten heb ik van internet. Toch is het vinden van de juiste route minder makkelijk dan het lijkt. Soms lopen de sporen naar rechts, terwijl het navigatiesysteem naar links wijst. Vandaar dat ik diverse malen het juiste spoor kwijt raak en terecht kom op een stuk met veel mul zand. De goede route terugvinden is dan niet eenvoudig. Kilometerslang zoeken naar verse sporen, want dan weet ik zeker dat ik goed zit. Doordat zandduinen door de wind verplaatsen, heeft het geen zin om oude sporen te volgen.

En dan, na een korte pauze, wil de Mercedes ineens niet meer starten. Klik, is alles wat ik hoor. In het minst erge geval betekent dat een lege accu. Gelukkig is dat inderdaad het geval. Met de startkabels van de Nederlanders krijg ik de Mercedes weer aan de praat. Maar opladen doet de accu niet meer. Ik bof dat ik een diesel-auto heb. Die heeft als voordeel dat de motor ook met een lege accu blijft draaien, een benzine-motor doet dat niet. Zolang ik in de buurt blijf van de Landrover is er dus niets aan de hand.

Het laatste stuk naar Noaukchott gaat over het strand van de Atlantische Oceaan. In het vissersplaatsje Nouamghar wacht ik tot het eb is. Als het water voldoende is gedaald, gaan we op weg. Zo snel mogelijk, zodat we in de hoofdstad arriveren voordat de vloed komt opzetten. Vurig hoop ik dat de auto niet kapot gaat op het strand, want dan bestaat de kans dat hij door het wassende water wordt opgeslokt. Gelukkig gaat alles goed. Vier uur later rijd ik met een blij gevoel Noaukchott binnen. Ik heb het gehaald, nu de verkoop nog.

Ahmadou Koroni is een van de grote autohandelaren in Nouakchott. Als er nieuwe Mercedessen uit de woestijn komen is hij er als eerste bij. Ik heb de auto nog niet geparkeerd bij Snack Irak, een shoarmatent geleid door een Irakees, of hij staat al voor mijn neus. Tijd om even rustig bij te komen, krijg ik niet. Koroni, net als bijna alle Mauritaniërs gekleed in een blauwe boubou met gouden borduursels, wil meteen zaken doen. Na een korte inspectie trekt hij een moeilijk gezicht. ‘De motor is versleten. Ik bied 2000 euro en geen cent meer.’ Ik zeg zo koel mogelijk dat de auto voor die prijs niet te koop is. Koroni haalt zijn schouders op en vertrekt. ‘Meer zul je hier niet krijgen.’

Hij lijkt gelijk te krijgen. In de twee dagen daarna komen diverse autokopers langs, maar niemand biedt meer dan 2000 euro. Ik zou de auto voor die prijs van de hand kunnen doen, maar ik kan ook verder rijden naar het buurland Mali, waar de prijzen doorgaans beter zijn. Nadeel is dat ik dan weer 1500 kilometer moet rijden. Ik besluit het er maar op te wagen. Bij een lokale garage schaf ik een nieuwe accu aan en op de Malinese ambassade haal ik een visum.

Volgens Koroni is het een slecht idee om naar Mali te rijden. ‘Vroeger waren de prijzen daar inderdaad beter’, zegt hij. ‘Maar nu niet meer.‘ Ik weet het niet zeker, maar denk dat hij liegt. Twee jaar geleden heb ik in Mali nog een Mercedes verkocht voor 3000 euro. Vroeg in de avond vertrek ik daarom richting Mali. Op de eerste 800 kilometer ligt prima asfalt, daarna wordt de kwaliteit van het wegdek wat minder. Maar pistes zijn er niet, overal is duidelijk waar de weg loopt.

De verkoop van de auto vind ik altijd het meest vervelende deel van de reis. Afrikaanse autohandelaren zijn vaak net zo gemeen als die in Nederland. Alles halen ze uit de kast om de wagen zo goedkoop mogelijk in te palmen. Tientallen keren komen ze langs om de auto af te kraken. Het liefst net als je aan het eten bent, want hun doel is je kwaad te krijgen. Veel toeristen trappen daar in. Ook ik liet me diverse malen tot een slechte deal verleiden. Voor een belachelijk lage prijs deed ik de auto van de hand, alleen maar om van het gezeur af te zijn. Als de deal is beklonken blijk je als verkoper soms met de nieuwe eigenaar naar het politiebureau te moeten voor een koopcontract. Meestal is dat een kwestie van een handtekening zetten, maar niet altijd. Soms wil de politieagent de papieren alleen tekenen in ruil voor geld. In Niger verloor ik op die manier 350 euro. Ik was zo dom om mijn paspoort te geven. Als ik weigerde te betalen zou ik het niet terug krijgen.

En dan is er nog het probleem dat na de autoverkoop iedereen weet dat je veel geld op zak hebt, waardoor het eigenlijk het slimst is zo snel mogelijk het vliegtuig naar huis te pakken. Op een bank het geld laten overmaken naar Nederland kost enorm veel commissie. Als het überhaupt al in Nederland aankomt, veel Afrikaanse landen zijn zo corrupt dat er gerede kans bestaat dat het geld onderweg verdwijnt. Omwisselen is wel mogelijk. De plastic zak vol lokale valuta die je in sommige landen krijgt, is betrekkelijk eenvoudig om te zetten in een klein stapeltje euro’s.

Saïdou Sylla is tussenpersoon voor buitenlanders die in de Malinese hoofdstad Bamako hun auto verkopen. Hij geniet enige faam, omdat hij de naam heeft geen smerige spelletjes te spelen. Voor zijn inspanning berekent hij vijf procent commissie. Bijna iedere dag zit Sylla op een bankje voor het kantoor van Air Algerie, wachtend op klanten. Als ik mijn Mercedes voor zijn neus parkeer, weet hij zonder verder te vragen wat ervan hem verwacht wordt. ‘Hoeveel moet de wagen opbrengen’, vraagt hij. 3000 euro, zeg ik. ‘Ik ga aan de slag’, zegt Sylla. ‘Als je morgenvroeg om negen uur terugkomt heb ik een koper.’

De volgende ochtend heeft Sylla inderdaad een klant. Een rijke zakenman die een nieuwe auto wil voor zijn zoon. Na kort onderhandelen bereiken we in het kantoor van de Malinees, niet ver van de vestiging van Air Algerie, overeenstemming over een prijs van 2700 euro. Als ik morgen op dezelfde tijd terugkom, zal hij het geld overhandigen. Volgens Sylla is de man volledig te vertrouwen. Maar als ik de volgende dag terugkom is er geen geld. ‘Probleem in de familie’, zegt Sylla. ‘Dat moet eerst worden opgelost.’ De moed zakt me in de schoenen, maar Sylla zegt dat ik me geen zorgen moet maken. Hij weet nog wel een andere koper. ‘En die betaalt meteen.’

Tien minuten later staan we in een schoenenwinkel langs de Avenue du Fleuve. De eigenaar heeft inderdaad interesse. Hij maak een proefrit en biedt meteen 2400 euro. Ik zeg dat ik weiger om de auto voor minder dan 2700 te verkopen. Dan niet, is zijn reactie. Uiteindelijk worden we het eens over 2500 euro. Ik overhandig te papieren en krijg meteen geld. Een koopcontract is niet nodig, zegt de schoenenverkoper. Over het gebonk onder de auto maakt niemand zich druk. ‘Het is een Mercedes’, zegt Sylla. ‘Die blijven onder bijna alle omstandigheden rijden.’

Uit: Esquire, maart 2005

Plaats een reactie

Nog geen reacties.

Comments RSS TrackBack Identifier URI

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s